Als er een terugkeerbesluit wordt genomen, wordt er vaak ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. In bepaalde gevallen kan de duur van het inreisverbod langer zijn. Een inreisverbod wordt altijd opgelegd als er geen vertrektermijn wordt gegeven of indien de vertrektermijn is verstreken. Er kan worden afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod vanwege humanitaire of andere redenen.
In de volgende situaties wordt er geen inreisverbod opgelegd:
- Aan onderdanen van de EU;
- Als er uitstel van vertrek is verleend om medische redenen op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet;
- Als er wordt beschikt over een verblijfsvergunning, afgegeven door een andere lidstaat;
- Aan bepaalde categorieën vreemdelingen die in een kwetsbare positie verkeren, bijvoorbeeld vreemdelingen van wie de verblijfsvergunning niet langer dan twee jaar verlopen is, slachtoffers of getuigen van mensenhandel, huiselijk geweld of eergerelateerd geweld, in het buitenland achtergelaten echtgenoten of kinderen, vreemdelingen die in aanmerking komen voor een reguliere vergunning omdat zij buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten en minderjarigen.
- Als een uitvaardiging van een inreisverbod een schending van artikel 8 EVRM (het recht op gezinsleven) oplevert.
De ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst moet altijd onderzoeken of één van deze omstandigheden zich voordoet, waarbij de betrokkene ook gehoord moet worden over de redenen waarom van oplegging van een inreisverbod zou moeten worden afgezien.